Sunday, October 29, 2006

Lady in the Lake


"I wasn't a sex symbol, I was a sex zombie."


De film: "Sullivans Travels" van Preston Stuges. Een satire uit 1941 over een regisseur van komedies die een sociaal drama wil maken over armoede. Omdat hij meer kennis wil opdoen over de materie besluit hij, vermomd als zwerver, op te trekken met daklozen en bedelaars. Al gauw vindt hij een bondgenote in een jonge actrice die maar niet aan de bak lijkt te komen... Dit was één van de eerste grote rollen voor de toenmalige diva in the making Veronica Lake. Deze blonde vamp was en is dè natte droom van film noir liefhebbers. Een gracieuze verschijning met een uitgesproken duister kantje. Ze bezat de gave om elke zin die over haar lippen rolde iets nonchalants sexy mee te geven. Waarvoor wij haar erg dankbaar zijn, dat spreekt voor zich.

Pin-up girl Lake is nog steeds een boegbeeld van femmes fatales over de hele wereld. Bette Davis bescheef haar als "the most beautiful person who ever came to Hollywood." Lake was geboren in Brooklyn en woonde voor haar twintigste in Miami, Florida en Canada. Haar naam was een hersenspinsel van Paramount producent Arthur Hornblow: ""When I think about Veronica, I think about classic, and her beauty is a classical beauty, and Lake after her blue eyes." Haar handelsmerk was de 'peek-a-boo hairstyle', die nadien wereldwijd geïmiteerd werd: een lok lange blonde haren die schalks over het rechteroog gedrapeerd hing. Bekendste imitatie van deze haardracht staat op naam van ms. Jessica Rabbit.

Ergens midden jaren vijftig viel Lake ten prooi aan de tol van Hollywood en raakte op de sukkel na een reeks mislukte huwlijken en een alcoholverslaving. Ze belande uitgeblust in goedkope hotels in Brooklyn, waar ze om de haverklap gearresteerd werd voor openbare dronkenschap en wangedrag. Het ovematige alcoholgebruik had ook haar mentale gezondheid zwaar schade toegebracht. Ze bracht haar laatste levensdagen alleen door in een ziekenhuis in de buurt van Vermont. Ze kreeg er geen bezoek. In 1997 werd er in de filmadaptatie van de James Ellroy roman 'LA Confidential', met de rol van Kim Basinger, een klein eerbetoon gebracht aan het Amerikaans icoon.

Wednesday, October 25, 2006

Gloomy tuesday

keep all your crows away
hold skinny wolves at bay
in silver piles of smiles
may all your days be gold my child

Wie gisterenavond in de Brusselse AB aanwezig was, was of één van de vele liefkozende paartjes of één van de einzelgängers die zich vaagweg nog iets konden voorstellen bij al dat intens gefleem. In deze mensentuin zagen we twee imposante balorkesten ten dans spelen. De muziek die ze speelden was het equivalent van vallende bladeren.
De eerste was Sol Seppy. Sol Seppy is eigenlijk Sophie Michalitsianos, een dame voorzien van een hartverwarmend stemgeluid. Haar nummers gaan van sobere pianobalades tot dreigende uithalen waar gitaar en drumcomputer promintent aanwezig zijn en waar de geest van Cocteau Twins nooit veraf is. Haar begeleidingsgroep was nog niet goed genoeg gerodeerd en zat er af en toe eens naast maar de heerlijk naïeve bindteksten van Sofie hadden ons al lang ingepakt.
De groep waar iedereen voor gekomen was, is eigenlijk één persoon met band. Die persoon is multi-instrumentalist, zonderling, kluizenaar en (inmiddels ex-) heroïnejunk Mark Linkous. De groep is Sparklehorse. Linkous' songs lopen over van de melancholie met surreële, tussen droom en nachtmerrie zwevende teksten. Sparklehorse nummers gaan over hemellichamen, lachende baby's, tijgerharten, vogels... Ze zitten in hetzelfde muzikale universum waar o.a. ook Neil Young, Tom Waits, Giant Sand, Flaming Lips en Hellwood geregeld ronddarrelen. Linkous was ook drijvende kracht achter 'Covered Discovered: The late great Daniel Johnston', de tribute-plaat van die andere zonderling waarop hij, samen met Flaming Lips zanger Wayne Coyne het Johnston nummer 'Go' onder handen neemt.
Het optreden was goed maar net iets tè berekend. We houden wel van wat onvoorziene omstandigheden op het podium. Mark Linkous had een perfect uitgebalanceerde liveset samengesteld waaruit gretig uit de vier Sparklehorse platen geplukt werd.Voor één nummer werd Sol Seppy terug het podium op geroepen (ze zong in het verleden al backing vocals bij Sparklehorse) en wat volgde was een samenzang die ons zowaar gelukzalig deed meewiegen. Na een drie jaar durende depressie, waarbij Linkous zich in zijn studio in de bergen van North Carolina terugtrok en enkel nog naar Beatles platen luisterde, is Sparklehorse terug onder de levenden met, op drummer Scott Minor na, een volledig nieuwe band. Na een meer dan uitbundig applaus prevelde de man in de microfoon dat het good to be back was.
We gunnen het hem van ganser harte.

Delon Goodbye



"There is no solitude greater than the samurai's, unless perhaps it be that of a tiger in the jungle."


Alain Delon is tot op de dag van vandaag nog steeds één van de meest bekende Franse acteurs. Op zijn 22ste werd hij al bestempeld als het Franse antwoord op James Dean. Omdat hij niet om zijn uiterlijk beoordeeld wilde worden, koos hij zorgvuldig voor rollen die hem een uitdaging leken. Zijn voorkeur ging naar geboefte van divers alooi en zijn talent bestond erin bij het publiek sympathie los te weken voor de meest koelbloedige schurk. Tijdens zijn lange carrière werkte hij met een reeks legendarische regisseurs, onder wie Luchino Visconti, Jean-Luc Godard, Jean-Pierre Melville, Michelangelo Antonioni, en Louis Malle de voornaamste zijn.

Delon werd geboren in 1935 te Sceaux, een buitenwijk van Parijs. Zijn ouders scheidden toen hij nog jong was. Zowel in diverse katholieke scholen als in het leger werd hij 'ontslagen wegens intolerant gedrag'. Daarna werkte hij als portier, kelner en winkelbediende. Tot hij de actrice Brigitte Auber ontmoette en na een gezamelijke trip naar het filmfestival van Cannes gingen de poppetjes aan het dansen toen hij opgemerkt werd door een talent scout.

Zijn eerste belangrijke film was 'Purple Noon', een adaptatie van Patricia Highsmith's roman 'The Talented Mr. Ripley'. Hierna stonden de regisseurs in rij aan te schuiven om te werken met Delon. De meest volhardende onder hen was Jean-Pierre Melville. Melville maakte met hem 'Un Flic', 'Le Cercle Rouge' en 'Le Samourai'. Deze laatste wordt door velen als het magnum opus van de acteur beschouwd.

In 'Le Samuraï' volgen we de nauwgezette huurdoder Jef Costello, die werkt volgens een stricte code. Hij woont in een Spartaans ingericht appartement met als enig interieur enkele flessen water, pakjes sigaretten en een vogelkooi. Het openingsshot is subliem: de protagonist ligt in bed te roken en de tekst uit het eeuwenoude Bushido boek, een schriftuur met samoeraï codes, vershijnt in beeld (zie quote bovenaan). John Woo's 'The Killer', is ongetwijfeld geïnspireerd door 'Le Samouraï'. Als eerbetoon liet Woo zelfs verschillende namen van personages uit 'Le Samouraï' in zijn film terugkomen. Ook Jim Jarmusch stak zijn admiratie niet onder stoelen of banken. In 'Ghost Dog: The Way of the Samurai' is het hoofdpersonage een eenzame huurmoordenaar die handelt volgens de regels van de bushido code.

Little Axe: de Skip toets

These are demon days, can't you see
It's time of chaos, rage and anxiety

If I had my way
I'd tear the building down


Skip McDonald (zie ook: Mark Stewart & The Maffia) slaagt er sinds 1994 in met zijn groep Little Axe de blues te herdefiniëren. Inmiddels is er 'Stone Cold Ohio', het vijfde Axe album en wederom scharen bassist Doug Wimbish en groovemeester Keith LeBlanc zich aan de zijde van McDonald, geruggesteund door On-U goeroe Adrian Sherwood achter de knoppen. Het drietal staat tevens vereeuwigd in de analen van de hiphop als de ritmesectie van Sugar Hill Gangs 'Rappers Delight'. Little Axe staat nog steeds garant voor een stomende fusie van dub, gospel, roots, funk en blues. Of hoe zouden Howlin' Wolf, Ali Farka Touré, Lee 'scratch' Perry en Tricky klinken als ze samen in één band zouden spelen. 'Stone Cold Ohio' is uit op het superbe Real World Records van opper-Head David Byrne. Maandag 30 oktober staan ze in de Orangerie zaal van de Botanique. Breng zelf uw backporch en schommelstoel mee.

Thursday, October 19, 2006

Greatest Hitch


"Drama is life with the dull bits left out"


Vannacht zat elke Hitchcock afficionado om stipt 0u25 (een uur dat brave en hardwerkende mensen al in hun bed liggen), sommigen met een beetje kwijl in de mondhoeken, aan de televisie gekluisterd. Op dat uur begon op Canvas nl. het eerste luik van de tweedelige BBC documentaire 'Hitch', over de master of suspence: Alfred Joseph Hitchcock.

Hitchcock werd geboren in Londen op een zomerdag in 1899. Als jonge snaak had hij een meer dan gezonde nieuwsgierigheid aan de dag gelegd voor zijn omgeving. Op achtjarige leeftijd had hij al elke buslijn in de Britse metropool genomen en elk dok en elke aanlegplaats gezien. Zijn katholieke ouders gingen er prat op dat jonge Alfred een jezuïetenopleiding volgde. Telkens als het knaapje iets had uitgespookt, moest hij van zijn vader met een briefje naar het lokale politiekantoor waar hij vervolgens 10 minuten celtijd kreeg om te bezinnen over zijn zonden. Op veertienjarige leeftijd stierf zijn vader en Alfred moest noodgedwongen de school verlaten. Dit zorgde ervoor dat hij zich ontpopte tot een fanatiek autodidact: hij volgde avondlessen, hij studeerde en las aan een maniakaal tempo. Hij ging zeer vaak naar film en theater en ontdekte dat hij meer dan een matig getalenteerd schrijver was.

In 1920 was Hitchcock vastberaden om de filmindustrie te doorgronden. Het duurde ook niet lang of hij kreeg een baan als Assistant Director aangeboden. Zeven jaar later debuteerde hij zelf met 'The Lodger'. De film was meteen een blauwdruk voor het indrukwekkende oeuvre dat vanaf toen tot stand kwam. Tien jaar, negen stomme en dertien films mèt geluid later zat Hitchcock op de troon van de Britse cinema.

In 1939 verhuisde hij naar de States omdat men hem er meer creatieve vrijheid zou geven. Zijn eerste Amerikaanse film, Rebecca, was al meteen goed voor een Oscar (detail: de award was voor de producent, niet voor de regisseur). Vanaf dat moment hield hij er een werktempo van minstens één film per jaar op na, met als hoogtepunten 'Rear Window', 'Vertigo', 'North by Northwest', 'Psycho' en 'The Birds'. Al deze films behandelden de gevolgen van moord op persoonlijk en sociaal vlak.

Hitchcock had er ook alles voor over om zijn eigen mythe in stand te houden. In interviews sprak hij dan ook steeds in vage, technische termen over zijn films. Hij was ervan overtuigd dat zelf-promotie één van de peilers was van zijn succes. Ondanks dat succes ging Hitchcock zijn leven lang geplaagd onder gevoelens van eenzaamheid en angst voor de dood.

Sunday, October 15, 2006

Ubu et orbi


Watch real close
Look real fast
He's in touch
It'll never last
Cuz our poor boy
believes in chance
he'll never get the modern dance


In 1975 speelde David Thomas (foto) in een punkgroep die Rocket From The Tombs heette. Toen die groep uiteenviel wilde hij zich wagen aan een 'zijsprongetje'. Drie decennia later zet dat zijsprongetje de Brusselse Beursschouwburg prombleemloos op zijn kop.
Pere Ubu, genaamd naar de protagonist uit het toneelstuk 'Ubu Roi' van de Fransman Alfred Jarry, is na al die jaren (vreemdgenoeg) nog steeds het lelijke eendje van de rockmuziek. David Thomas houdt zich nog steeds aan de regels die hij zelf jaren gelede opstelde: repeteer zou weinig mogelijk, zorg voor zo weinig mogelijk media-aandacht, volg steeds je eerste idee, breng uitzonderlijke mensen samen want uitzonderlijke mensen spelen uitzonderlijke muziek, los van het feit of ze kunnen spelen of niet. In de geschiedenis van Pere Ubu is de toevalsfactor altijd groot geweest. Zo is de analoge synth, die steeds typerend is geweest voor hun sound, er bijgekomen omdat vlak voor één van hun eerste live shows een muzikant was uitgevallen en zijn vervanger was toevallig in het bezit van een (inmiddels zeer gegeerde maar zo goed als onvindbare) EML synthesiser, een type dat erg in trek was in muziekscholen.
Hun eerste optreden bestond uitsluitend uit covers: van The Stooges tot The Velvet Underground.

Pere Ubu ontstond in de oude industriespookstad Cleveland. Leegstaande Staal-, petroleum-, en chemiefabrieken sieren er de kronkelende bochten van de Cuyahoga rivier. Ergens tussen het roestend staal lag een dokwerkerskroeg genaamd The Pirate's Cove. Pere Ubu werd er de huisband in 1976. Ze speelden er elke donderdagavond voor een publiek van een kleine 50 man. Het waren de begindagen van de new wave en de groep werd gelabeld als 'underground rock', 'avant garde' of 'proto punk'.
Ubu anno 2006. Een jonge generatie leert hun muziek ontdekken, mede dankzij het feit dat hip volk als Mauro hen als belangrijke invloed opnoemt. David Thomas, de enige constante in de groep, stelde vorig jaar een nieuwe bezetting samen en we konden afgelopen zaterdag constateren dat die nog steeds intact is. Een Ammerikaans journalist wist het fenomeen te vatten als volgt: "Pere Ubu will be looked back on as the most important group to have come out of America in the last decade and a half. Either that or they will be entirely forgotten."

Na het concert in Brussel stond David Thomas langs ons aan de toog, volledig in het zwart gehuld met lange regenjas en hoed, sigaret in de mondhoek. Philip Marlowe, maar dan XL. Dat bracht ons al onmiddelijk een potentieel gespreksonderwerp: Amerikaanse noir-schrijvers, waarvan Thomas soms quotes in zijn songteksten smokkelt. Alvorens we hiertoe de kans kregen bromde hij: "I have to look for a girl, if I don't find her, I'll come back". Hij is nooit teruggekomen.
Ubu's nieuwste worp, 'Why I Hate Women' ligt sinds september in de platenwinkel.

Bad Seeds


"Leone meets Tarkovsky meets Patrick White meets Mad Max"


Maanden heb ik zitten wachten op de dvd release van 'The Proposition'. Zowat alles aan deze film trok me aan. Een western met de beproefde thema's: wraak en berouw. Opgenomen in de desolate vlakte van de Australische outback. John Hurt als premiejager. Nick Cave schreef het script en tekende, samen met Bad Seeds violist Warren Ellis, voor de soundtrack. In de reviews vielen meermaals de namen Peckinpah en Leone. De film bleek het wachten waard maar was, naar mijn bescheiden mening, van een ander kaliber dan Peckinpah of Leone. De hoofdrol in de film is ontegensprekelijk weggelegd voor de natuurelementen. Een ondergaande zon in een bloedrode lucht. Harde, eindeloze zandvlakten. Onheilspellende onweders... Zij zetten de toon in 'The Proposition'. De brutale geweldscènes zijn extreem realistisch en onaantrekkelijk in beeld gebracht en dus zeker niet te vergelijken met de epische Peckinpah slow-mo shootouts die we kennen uit films als 'The Wild Bunch'. In het woeste Australië van de 19e eeuw worden twee broertjes van een beruchte schurkenbende gevangen genomen. De één wordt een voorstel gedaan: als hij de oudste (en gevaarlijkste) broer kan doden, wordt zijn jonge broer de galg bespaard. Dat is het hele verhaal, even minimalistisch als de rest van de film.

Wie weleens luistert naar de teksten van Cave songs of zijn boek 'And the ass saw the angel' gelezen heeft, weet dat de man zijn proza graag gitzwart schrijft. Zo ook in dit scenario. In 'The Proposition' zijn er geen goeden en slechten, enkel slechten. Geen John Waynes. Geen Garry Coopers. Geen Clint Eastwoods. Dit is de mensheid op zijn rotst: Moord, martelpartijen, verkrachting, onderdrukking, machtsmisbruik, rascisme... De dialogen zijn scherp maar karig, de muziek is sober, in deze film is het de stilte en de leegte die zijn werk doet. En we krijgen een beetje geschiedenisles over how the West was won in Australië. Als deze film representatief is voor de heropleving van het western-genre, belooft dat veel goeds. Le nouveau western est arrivé!

Wednesday, October 11, 2006

No sleep to Brooklyn

"The real is always way ahead of what we can imagine."




Vanavond ga ik, weliswaar virtueel, nog eens op visite in Brooklyn. Bij de gesjeesde tabaksverkoper Auggie Wren. In realiteit heb ik nog nooit voet gezet op het Amerikaanse vasteland maar als ik dat ooit zou doen staat de smeltkroes Brooklyn, NY bovenaan mijn lijstje. Ik ben van de microcosmos die Brooklyn is, gaan houden door de films 'Smoke' en zeker ook 'Blue in the Face' van Wayne Wang. De films schetsen het alledaagse reilen en zeilen in deze New Yorkse wijk. Soms hilarisch, soms tragisch maar altijd typisch menselijk. Een beetje zoals het leven zelf. 'BITF' is een soortement spin off van de film 'Smoke' die vananvond op NED3 geprogrammeerd staat. Wat ik me vooral herinner is dat eerdervernoemde sigarenverkoper (een rol van Harvey Keitel) een beetje fungeert als de lijm die de multiculturele smeltkroes samenhoudt. Zijn winkeltje is een trefpunt voor hardwerkende lieden, leeglopers,, gokkers en kleine criminelen. Al dertien jaar lang neemt Auggie elke morgen een foto van zijn winkel, steeds vanuit dezelfde hoek. Dat levert hem een impressie van hoe de tijden veranderen. Iets waar heden ten dage weinigen nog van wakkerliggen. Scenarist van beide prenten is de New Yorkse auteur Paul Auster. Auster heeft al enkele jaren een prominente plaats verworven in onze boekenkast. De man verwierf faam door het geweldige 'The New York Trilogy', een intrigerend drieluik van experimentele detectiveverhalen. In deze trilogie gebruikt hij het conventionele detectiveverhaal om op een onconventionele manier vragen te stellen rond existentialisme en identiteit. Deze thema's duiken op in zowat al Austers publicaties. Verplicht leesvoer: 'Moon Palace', 'The New York Trilogy'.

Tuesday, October 10, 2006

The Black Keys: Ramblin' Men

"don't forsake a desperate man
hope you know that's what I am"

Ze zijn twee bleekscheten uit Akron, Ohio en ze laten dezelfde duivels op de luisteraar los als Led Zeppelin, CCR, MC5 en Cream dat jaren geleden voor hen deden. The Black Keys zijn een live ervaring die je maar zelden tegenkomt en dat bewezen ze gisteren aan een uitverkochte Ancienne Belgique. Drum en gitaar. Eenvoud. Energie. Electriciteit. The White Stripes doen het ongetwijfeld in hun broek bij het zien en horen van dit tweetal. In hun songs weerklinken echos van de delta blues van Robert Johnson en companen. Dan en Patrick hebben de ziel van de oude blues doorgrond en ze gekneed tot een eigen, fris geluid. Hun meest recente worp ligt nu in de platenwinkel en kreeg de titel 'Magic Potion' mee. Bestel in één weg de EP 'Chulahoma', een eerbetoon aan Mississippi blueslegende David 'Junior' Kimbrough. Hopelijk kiezen ze de juiste weg aan de crossroads.

Maffiabaas

"The lunatics are taking over the asylum!"


Mark Stewart is tot op heden één van de pilaren van Adrian Sherwoods vermaarde On-U Sound label. Stewart staat al een paar decennia garant voor sociaal bewuste, anarchistische muziek die dub en industriële punk tot een krachtig brouwsel omroert.
In 1978 was Mark Stewart één van de bezielers achter het links militante postpunk combo Pop Group, een genre overschrijdende band met harde, maatschappijkritische teksten. Primitieve ritmes en avant-garde gitaarnoise die allesbehalve vertrouwd in de oren klonk.

De Pop Group hield ermee op na drie albums, in 1981. Hun nalatenis was er een die kon tellen: bands als Fugazi en Rage Against The Machine noemen hun nog steeds als een belangrijke inspiratiebron. Mark Stewart trok van Bristol naar Londen en vervoegde er Adrian Sherwood bij de New Age Steppers maar stelde, vanuit de On-U stal een nieuwe groep samen: The Maffia. Hun eerste plaat 'Learning to Cope with Cowardice', was een kopstoot. Ze klonk als dub reggae waar iets grondig fout mee was. De teksten gingen over William Burroughs, voodoo en ultra-links gedachtengoed. Later volgde er een personeelswissel. Stewart haalde het super-trio Doug Wimbish, Keith LeBlanc en Skip McDonald binnen. De nieuwe Maffia was een feit. Live zijn ze een splinterbom: intens en apocalyptisch. Mark Stewart and The Maffia doen nog steeds hun ding zonder in te boeten aan authenticiteit. Dit bewezen ze op het recente Dour Festival met een verschroeiend optreden. Aanrader: 'Kiss the Future', een Mark Stewart compilatie van Pop Group tot The Maffia op het uitstekende Soul Jazz Records.

Rock 'n solfer: Hellwood!

"Thank you lord... for the hurricane"


Woensdag 5 oktober. Hellwood concerteert in Brussel. Johnny Dowd (foto). Jim White. Willie B. Dit is het kloppende hart van de outsider country. Predikend. Bezwerend. Exorcerend. Dowd en companen stonden opvallend nuchter op het podium en hadden er duidelijk zin in:
Dowd (met zijn typische redneck accent): "This is a song about my penis"
White: "John, all your songs are about your penis"

Ze speelden zich vlekkeloos doorheen de cd 'Chainsaw of Life' (zie ergens lager op deze pagina) en wisten met hun devils music het publiek naar hun hand te zetten. Vlak voor het optreden was er een screening van Jim White's docu-film 'The search for the wrong-eyed jesus'. Een film waar White een tocht maakt doorheen het diepe Zuiden van Amerika. Kerken, gevangenissen, kroegen, bergen en moerassen paseren de revue. En natuurlijk de muzikanten die hier de muziek bij maken: Johnny Dowd, 16 Horsepower, David Johansen, banjospeler Lee Sexton. We horen verhalen en liedjes over zonde, dood en boete. Alle ingrediënten die een goede song nodig heeft. "Praise the lord" riep een zatlap in het publiek en Dowd gaf hem onmiddelijk the evil eye. Klasse.

Et Serge créa Charlotte

guilty were our pleasures
nameless was our crime
come back my forbidden ghost
one more time



Eerste herfstplaat is binnen! '5:55' van de bevallige chanteuse Charlotte Gainsbourg. Dochter vàn. Over vader Gainsbourg gaan we het een andere keer hebben. Charlotte heeft alles in huis om de hype van het najaar te worden. Een plaat geruggesteund door het droompopduo Air en Radiohead producer Nigel Godrich. Verder is ze momenteel ook in de bioscoopzalen te bewonderen in de nieuwe film van de ultrahippe regisseur Michael Gondry; 'The Science of Sleep'. Charlotte heeft met '5:55' een plaat gemaakt die het best tot zijn recht komt in de nachtelijke uren of de vroege ochtend bij het slurpen van een tas straffe koffie. Ideaal nummer daarbij is, what's in a name, 'Morning Song' (zie quote hierboven). Ze zingt haar melancholische liedjes haast fluisterend, op een Suzane Vega achtige manier. Zalvend, troostend als een knetterend haardvuur. Géén helemaal perfecte plaat (de productie had ietsje minder gemogen en we hadden la Gainsbourg maar al te graag meer in het Frans horen zingen), wèl eentje om de winter mee door te komen.

Dennis the menace

"The trouble with words is that you never know whose mouths they've been in."
In een cultuurcentrum in a galaxy far far away zag ik 'Blue Remembered Hills', een nederlandstalige adaptatie van een toneelstuk van Dennis Potter. Eén van de meest memorable televisieseries van de voorbije eeuw was voor mij 'The Singing Detective' van de hand van deze Britse scenarist. In deze reeks wist Potter de wisselwerking tussen fictie en realiteit tot op het bot uit te diepen.

In de late jaren '50 begon hij met het schrijven van scetches voor de BBC. Al gauw bleek Potter een magneet te zijn voor alles wat controversieel was. In 1969 werd hij beschuldigd van blasfemie met het stuk 'Son of Man', een alternatieve kijk op de laaste dagen van Christus. Zijn hoogdagen beleefde hij met de televisieseries 'Pennies From Heaven (wat later werd verfilmd) en het eerder vernoemde 'The Singing Detective'. In deze serie zie je klassebak Michael Gambon roepen en tieren vanuit zijn ziekebed in een hospitaal. Ook Dennis Potter heeft heel zijn leven in en uit ziekenhuizen moeten lopen, door een vreselijke huidziekte die hem ook nog eens arthritis bezorgde. Zijn gewrichten waren er op een gegeven moment zo erg aan toe dat men een balpen aan zijn hand moest vastbinden als hij iets wilde neerschrijven. Later werd dan ook nog eens kanker geconstateerd. Potter gaf zijn kanker, te wijten aan een leven lang kettingroken, een naam: Rupert. In zijn laatste, schrijnende, televisie interview liet hij nog eens blijken dat hij een schrijver in hart en nieren was. Terwijl hij aan een morfinecocktail nipte, concludeerde hij: "My only regret is if I die four pages too soon."

Walter PK

"My doctor gave me six months to live, but when I couldn't pay the bill he gave me six months more."

Walter Matthau. Gisteren zag ik hem als treininspecteur in de thriller 'The Taking of Pelham 123' uit 1974. Matthau is in bijna elk van zijn films het uithangbord van de underdog. Dit zorgde er deels ook voor dat hij tevens één van de meest enigmatische acteurs van zijn tijd werd. Zijn nasale, op het randje van irritante, New Yorks accent. Zijn nerveuze maniertjes (de motoriek van Matthau diende als inspiratie bij de schepping van ene Homer Simpson). Zijn verfrommelde, doorleefde kop (voor de gelegenheid gesierd met een knalgele das). Hij was in de eerste plaats New Yorker, dan acteur.

Matthau, geboren als Walter John Matthow, was een kind van Russisch-Joodse immigranten. In WOII diende de Amerikaanse luchtmacht aan de zijde van zijn latere collega James Stewart. Na zijn legerdienst stortte hij zich op het theater. Eén van zijn eerste kritieken luidde: "The others just looked like actors in make-up, Walter Matthau really looks like a skid row bum!" In één van zijn eerste filmrollen, 'Kid Creole', kreeg hij als slechterik klop van golden boy Elvis Presley. Matthau verwierf bekendheid bij het grote publiek als sidekick van Jack Lemon in de filmversie van Neil Simons 'The Odd Couple' (1965). In 2000 stierf hij op 79 jarige leeftijd aan een hartaanval.